Hoe zou het met haar gaan? Het is een jaar geleden dat ik haar voor de laatste keer zag. We ontmoetten elkaar op een zakelijke bijeenkomst, zo’n verhaal waar je droevig naar binnen gaat en verdrietig uitkomt. Ze keek me verdrietig aan en wilde net iets zeggen toe we ruw werden onderbroken door een van de sprekers: ‘Dames en heren, ik wil graag uw aandacht vragen voor het volgende…’ Zwijgend keken we elkaar aan. Het moment was voorbij. Het moment om afscheid van elkaar te nemen als vrienden.
Na afloop liep ze weg met een groep mensen. En liet mij achter in de leegte van het verlies. Nog een keer keek ze om. Groene ogen, sterk en krachtig. Waarom?
Ik lig ziek in bed en staar naar buiten. Het ontbreekt aan perspectief. Geen horizon te vinden, diepte tot in het oneindige, slechts beperkt door mijn eigen fantasie. Staren door een rechthoek van glas, en mijmeren, fantaseren, muziek luisteren. De medicijnen beginnen te werken, ik droom over verre steden, pleinen, straten die niet recht lopen maar schuin tegen een heuvel op. Hoger en hoger …
De straten worden breder, gaan bij de derde wolk linksaf, lopen over in een blauwe spikkel, verwijden zich tot een plein met in het midden een zuil die naar de aarde reikt, omringd door ridders met geheven zwaarden op briesende paarden. Ik ga op een bankje zitten en huiver in de opkomende mist. Straatlantarens werpen gele schaduwen op vochtige plavuizen. Het is zo stil dat het geluid van vallende waterdruppels dreunt in mijn oren. Aan de overzijde van het plein komt komt een taxi het plein oprijden. Zijn blauwe koplampen maken de sfeer zo mogelijk nog beklemmender. Hij rijdt een volle ronde om dan direct naast me te stoppen. Verstijft van schrik zit ik op het bankje te wachten op de dingen die gaan komen. Ronkend staat de taxi vlak voor me naast het trottoir. Het is een gele taxi, met zwart geblokt dak. Een Oldsmobile . Vreemd hoe zulke details je opvallen als je bang bent. De ramen zijn verduistert, mijn spiegelbeeld kijkt me aan. Alsof ikzelf achter het stuur zit. Ik verman me en loop naar de wagen toe. Een onzichtbare hand doet de deur open. Een geur van pepermunt komt me uit het duistere gat van de deur tegemoet, prikkelt mijn neus en vervult me met onrust en vrees. Als ik instap springt het bordje op ‘bezet’
In de achteruitkijkspiegel staren twee ijsblauwe ogen mij aan. Een vrouw. Zonder dat ze verder iets tegen met zegt geeft ze gas en zet de gele taxi zich geluidloos in beweging.
Werkelijkheid en droom lopen door elkaar, de zon schijnt waterig tussen de wolken door op mijn bed als ze op de rand van het bed komt zitten. Haar rokje spant om haar dijen en accentueert haar billen. De droom schuift naar de achtergrond om tijdelijk plaats te maken voor lust. Ze heeft een kopje thee gezet en kijkt me bezorgd aan. “Hoe gaat het?” Vaag hoor ik haar praten, de medicijnen maken me steeds duffer. “Lig je goed?” Ze staat op, loopt naar de spiegel en terwijl haar spiegelbeeld me strak aankijkt trekt ze haar blouse uit, vouwt hem op, haakt haar BH los en laat haar rokje zakken. Aan haar voeten ligt een vulkaan van zijden plooien. Draait zich om..
Ik kijk in haar blauwe ogen en verdrink in de diepte van het chemisch delirium. Ze kijkt me aan en zegt: ‘Droom je droom, reis langs de sterren, verblijf in ons heelal. Reis met me naar Venus, stap in de cabrio van het genot, kruip in mijn schoot mijn liefste … ‘
Het witte leer van de bank voelt klam aan en plakt aan m’n billen. Tussen ons staat een muur, een glazen wand die haar en mijn gedachten verdelen. – In een helder moment zie ik haar gezicht vlak boven mijn gezicht, ruik ik, geniet ik, van haar geur, weet ik haar liefde nabij. Duurt het een seconde of is het een uur? Als ik haar in mijn armen wil nemen deinst ze terug tot ze verdwenen is.- De straten vliegen voorbij en versmelten tot een zilveren streep, vermengen tot alle details verdwijnen en ik door een caleidoscoop naar de wereld kijk. Cijfers, letters, 34⁰ 37¹ 07.57¹¹ Z, werelddelen draaien langs het cellofaan, 58⁰ 22¹ 17.78¹¹ W, noorderlicht schijnt valer tot het verdwijnt achter de evenaar en het Zuiderkruis verschijnt.
Tijdens de rit kijkt ze regelmatig in haar spiegeltje, een sliert blonde haren dwarrelt in de wind, een priemende blik in haar ogen. Waar brengt ze me heen? De taxi stopt op een hoek van twee stegen. De deur klapt open. “We zijn er liefste, droom je droom, in deze nacht deel ik je met haar.” Met een laatste blik in de spiegel neem ik afscheid van haar, duw de deur open en stap de nacht in.
Mijn beelden zijn gekleurd door mooie verhalen, trieste vertellingen en valse fantasieën. Wat maakt het uit? Verlaat de trieste natheid, de grauwe nevel van wolk en regen, van kilheid en verdriet.
Ingeklemd tussen een winkel in tweedehands meubelen en een paardenslagerij ligt sinds mensenheugenis bar ‘El Civico’. Verborgen achter oude auto’s en stapels kratten, spaarzaam verlicht door gele lampen van gebogen straatlantarens. Je zou er bijna aan voorbij lopen. De glimmende klinkers van de straat reflecteren mijn schaduw. Boven mij schermen de huizen de hemel af. Het lijkt alsof ze door de dwang der eeuwen naar elkaar toe zijn gegroeid, tot elkaar zijn veroordeeld. De bruine voordeur, die van een van een woonhuis lijkt te zijn, hangt scheef in de sponning en heeft in het midden een raam met metalen tralies ervoor. Door de kieren in het luik schijnt rood licht, de stralen trekken strepen door de stoffige nachtlucht die als een lijkwade over de stad hangt. Door de deur klinkt zachte muziek, muziek zoals ik nog nooit heb gehoord, een serenade aan God, de zang van een engel. Ik probeer te begrijpen wat ze zingt, maar slechts flarden dringen tot me door.
De omgeving is vijandig, de vrouwen deinzen angstig terug als ik naar ze kijk, mannen lopen voorzichtig voorbij, glurend over de schouder nemen ze me met nauwelijks verhulde woede op en zeggen zonder woorden: ga weg, ga nu weg, nu het nog kan. Je hoort hier niet thuis. Ik weet het. Maar de verleiding is te groot. Ik klop op de deur.
Als het luik openschuift verschijnt het witte gezicht van een albino, een lichte vlek in een rode gloed van waaruit twee zwarte ogen mij aanstaren. Aan weerszijden van het hoofd steken zijn gehavende oren uit. Door het tegenlicht lijken ze transparant te zijn. De man schreeuwt iets onbegrijpelijks, iets waarop ik kennelijk moet antwoorden. Ik heb geen idee wat hij bedoelt maar knik, Si, ja! De man sluit het luik met een klap en een paar seconden later gaat de deur voorzichtig open. Ik mag naar binnen en stap over de drempel terug in de tijd.
Langs de rand van de dansvloer, verscholen in het halfduister wachten mannen en vrouwen op hun jeugd die nooit meer terugkeert, verlangen naar het verleden, hunkeren naar vroeger. De passie is verdampt, de liefde verdwenen, graniet waar eens het hart klopte. Geen vrouw die hier nog meetelt, de eer vergeven in het bed van vreemden, de schoonheid die ze bezaten, reeds lang vergaan. Geen vrouw behalve een.
Een vrouw van een jaar of dertig, de vrouw die ik alleen in mijn diepste dromen bemin, een vrouw die wordt gehaat door starende vrouwen in lange rokken met een split tot op de heup, die strak wordt aangekeken door mannen in donkere pakken met puntige schoenen, hangt tegen de zijkant van de bar.
De vrouw die mijn vrouw haat.
Zachte muziek vult de ruimte, mistig door de rook van goedkope sigaretten, vult de gedachten van haar, van de vrouwen, van de mannen, van mij. Haar groene ogen gloeien, verankeren de tijd.
Over de rand van het lege glas wijn kijk ik naar haar. Haar huid is ongeschonden en glimt als een spiegel. Eindelijk kan ik haar aandacht veroveren, langzaam loopt ze naar mijn tafeltje toe en vraagt wat ik wil. Wat ik wil! Geïnspireerd door ontelbare schrijvers, dichters en filosofen componeer ik een antwoord dat haar zal doen smelten van verlangen, dat een bliksem onder haar rokje doet ontsteken, het malse gras doet smelten. Geloof me, bliksems doen veel meer met een vrouw dan die zwaar overgewaardeerde vlinders. Vlinders kriebelen een beetje maar bliksem! Ik kijk diep in haar groene ogen, haal diep adem, pak haar hand tussen mijn handen en zeg: …
‘U mag haar niet aanraken! Dat is ten strengste verboden!’ Ik kijk om en staar in de woedende ogen van de albino. Ze lacht en trekt haar hand terug. ‘Laat hem toch, hij weet niet beter.’ Alsof ze niets heeft gezegd tilt de man me op en smijt me tegen de muur. Zijn voeten heeft hij schuin op de grond geplant. Hij duwt zijn gezicht tegen het mijne en sist ‘nog een keer en ik vermoord je’ Zijn adem stinkt. Op zijn wangen groeit een vaalgrauw ringbaartje, een soort dons. Zijn fysieke aanwezigheid is overweldigend, beangstigend. Opeens is hij verdwenen en staat ze voor me. Alsof hij in rook is opgegaan. ‘Waar ging dat eigenlijk over?’ stamel ik als weer een beetje tot mezelf ben gekomen. ‘Wat deed ik fout?’
‘Het is een illusie. Ze draait zich om en loopt naar een hoek van de bar. Ik heb geen andere keuze dan haar te volgen. ‘Hoe heet je?’ Ze glimlacht en fluistert: ‘Droom je droom en je weet wie ik ben..’ Ze wijst een de deur, houdt haar hoofd scheef, ik lees in haar groene ogen de vraag waar ik mijn hele leven voor vreesde.
‘Ga je met me mee ? Wil je alles achter te laten wat je ooit hebt bemind? Alles? Haar ook?’
Het is avond geworden. Ik ben weer een beetje opgekrabbeld, de medicijnen zijn uitgewerkt en de koortsdromen zijn verdwenen. Maar niet vergeten. Ze ligt naast me te slapen, opgerold als een klein meisje, haar rokje ligt aan het voeteneind van ons bed, het bloesje opgevouwen over de stoel. De regen is verdwenen, het is bloedheet in de slaapkamer, door het open raam stroomt de vochtige avondlucht naar binnen. Zweetdruppels lopen langs mijn slapen naar beneden. De lakens zijn klam. Onrustig trek ik de plooien glad en probeer de flarden van de droom uiteen te rafelen. Te begrijpen wat ze van me vroeg, daar in de deuropening naar een ander heelal.’
Natuurlijk weet ik wie ze is, hoe ik haar ontmoette, de droom die ik droomde. Bliksems hebben twee polen en verbranden harten. Verbranden harten tot er niets meer over is om te branden.
Corazón, no le hagas caso!
No te amargues por su ausencia,
Mijn hart, let er niet meer op!
Lijdt niet meer onder haar afwezigheid,
que no vale ni la pena
vamos, vamos…
Dat is ze niet waard,
vergeet haar, vergeet haar…
para que vas a tomarlo así
si no se lo merece,
Je moet het niet zo zwaar opnemen,
als ze je niet verdient,
corazón, no le hagas caso!
que aun se puede ser feliz
Mijn hart, let er niet meer op!
Dan kan je weer gelukkig zijn
Eerder gepubliceerd op 15 september 2010
Prachtig!
Vrolijke vakantiegroet,
LikeLiked by 1 person
ik zucht even heel diep, ik ging er zo in op.
LikeLike
Dank je wel!
LikeLike
mooi verhaal, spannend geschreven. Het beste van je tot nu toe.
LikeLike
Dank je wel! Wat leuk dat je m’n stukjes leest!
LikeLike
Wat bijzonder en apart schrijf je, is het droom, werkelijkheid, gedroomde werkelijkheid, fantaste gedroomde werkelijkheid…..
Heerlijk om te lezen.
Geef mij maar bliksem, met een donder erbij,
laat de vlinders maar fladderen….
LikeLike
Een verhaal om me helemaal in te verliezen. Ik heb het twee keer gelezen en vergat alles om me heen. Ontzettend mooi Geert! Moest lachen bij de vergelijking van de bliksem met de vlinder, leuk!
LikeLike