Elke avond loopt de overbuurman even de voortuin in, kijkt vijf minuten naar de hemel en gaat dan weer naar binnen. Elke avond het zelfde ritueel. Handen in de zakken, de rug een beetje gebogen, zijn laatste haren wapperen in de wind.
Zijn huis is net een hoerenkast. Voor het raam hangen gebrandschilderde afbeeldingen die hier vandaan niet herkenbaar zijn. Ze zijn bloedrood. Laatst kon ik mezelf niet meer bedwingen. Ik moest en zou weten wat erop die gebrandschilderde ramen stond. Met mijn zoomlens zoomde ik op het raam in – met rode oortjes van het onfatsoenlijke gedrag – net zolang tot ik ze beeldvullend in mijn zoeker zag verschijnen….
Een afbeelding van twee mensen voor het altaar, die elkaar eeuwig trouw beloven. Jong, en tot over de oren verliefd kijken ze elkaar aan, alle gemeenplaatsen die je maar kan bedenken. Ik voelde me een dief, een inbreker in het geluk van hen die al jaren geen relatie meer hadden. Eenzaamheid gevangen in glas.
Laat mij nog maar een tijdje geloven in de schoonheid van meisjes, in de liefde. Laat mij maar verdwalen in de krochten van de onzekerheid , de illusie van onsterfelijkheid. Laat mij maar zeilen met mijn meisje die altijd de liefde van mijn leven zal zijn. Tot het moment dat ook wij gevangen zijn in een gebrandschilderd raam of een kiekje in een fotoalbum. Tot ook wij zijn gereduceerd tot een vage herinnering.
Ik ga gerust slapen. Het gevoel van binnen als ik deze woorden tik is goed. Alles is goed. Iedereen leeft zijn leven op zijn eigen wijze, met zijn of haar eigen liefdes, verliefdheden en geluk. Ook in sombere momenten schuilt geluk.